Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan
30 maart 2018 door Wouter Van Gelderen
Een uitspraak van de rechtbank Amsterdam laat zien dat een medewerker er soms op mag vertrouwen dat toezeggingen van een leidinggevende worden nagekomen, zelfs als deze leidinggevende intern niet bevoegd was om deze toezeggingen te doen.
Het ging in deze zaak om een werknemer van een zorginstelling in Amsterdam. De werknemer in kwestie was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verlengd was en in principe zou aflopen op 31 december 2015. In oktober 2015 werd de werknemer door zijn leidinggevende uitgenodigd voor:
“een voortgangsgesprek in het kader van verlenging contract die nl 31 dec. verlengt dient te worden”
Enkele dagen na dit gesprek krijgt de werknemer van de directeur te horen dat “de toegezegde contractsverlenging” per direct “on hold” wordt gezet en dat hij uiterlijk half november bericht krijgt over een eventuele verlenging. Aanleiding hiervoor zou een vermoeden van blowen op het werk zijn.
Als de werknemer vervolgens te horen krijgt dat zijn arbeidscontract niet zal worden verlengd en omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd, start hij een procedure.
Volgens de leidinggevende heeft zij in dit gesprek gezegd “wat mij betreft”, maar dit wordt door de werknemer ontkent. De werkgever voert verder aan dat alleen de directeur en dus niet de leidinggevende van de werknemer bevoegd is om arbeidsovereenkomsten aan te gaan.
De rechter passeert het verweer van de werkgever en stelt de werknemer in het gelijk. Volgens de rechter was het voor de werknemer helemaal niet duidelijk dat zijn leidinggevende niet bevoegd was om hem een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) aan te bieden. Bij de eerste verlenging van het arbeidscontract vond er immers ook alleen een gesprek plaats met de leidinggevende en kreeg hij daarna een door de directeur ondertekende arbeidsovereenkomst.
De rechter verwijst nadrukkelijk naar artikel 3:61 BW, een wetsartikel dat, kort gezegd, aangeeft dat als iemand er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de andere partij (lees: de leidinggevende) bevoegd was om namens een derde (lees: de werkgever) een bepaalde overeenkomst aan te gaan of toezegging te doen, deze overeenkomst of toezegging moet worden nagekomen.
Kortom: elke werkgever doet er verstandig aan om aan medewerkers volstrekt duidelijk te maken welke persoon of functionaris (uiteindelijk) bevoegd is om bepaalde arbeidsrechtelijke toezeggingen te doen. Zo niet, dan is er een groot risico dat de rechter onduidelijkheid over de bevoegdheidsregels in het nadeel van de werkgever zal uitleggen.
Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan
Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan