Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan
6 december 2011 door Redactie Ontslag.nl
De kantonrechter in Almelo heeft onlangs geoordeeld dat een docent, die meer dan drie tijdelijke contracten had en langer dan 36 maanden in dienst was van een onderwijsinstelling, toch geen vast dienstverband had.
De werknemer trad op 1 augustus 2007 in dienst als docent wiskunde voor de duur van één jaar. Vervolgens werd het arbeidscontract in 2008, 2009 en in 2010 verlengd. Daarna viel de werknemer op 12 oktober 2010 uit wegens ziekte. De onderwijsinstelling deelde hem in april 2011 mede dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2011 van rechtswege zou aflopen. De werknemer was het hier niet mee eens en stelde dat hij op grond van de wet een arbeidsovereenkomst had voor onbepaalde tijd.
Hoofdregel: vierde arbeidscontract is automatisch voor onbepaalde tijd
In artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek is namelijk geregeld dat een dienstverband voor onbepaalde tijd ontstaat, als het dienstverband een periode van 36 maanden overschrijdt of als er meer dan drie overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn aangegaan.
De kantonrechter oordeelde echter dat artikel 33, vierde lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs voornoemd artikel doorbreekt op grond waarvan er geen dienstverband voor onbepaalde tijd is ontstaan. In artikel 33, vierde lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs staat kort gezegd dat een werknemer ten hoogste twee jaar werkzaamheden mag uitoefenen als leraar als hij niet aan de bekwaamheidseisen voldoet.
De onderwijsinstelling zal de werknemer er dan wel op moeten wijzen dat hij binnen twee jaar alsnog aan de bekwaamheidseisen dient te voldoen. Verder kan de onderwijsinstelling de termijn van twee jaar verlengen met twee jaar ten behoeve van de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs aan de school.
Leraar voldeed niet aan de bekwaamheidseisen
In onderhavige kwestie achtte de kantonrechter het van belang dat tussen de onderwijsinstelling en de werknemer aan het begin van het schooljaar 2008/2009 een studieovereenkomst was overeengekomen en was afgesproken dat de werknemer aan het eind van het schooljaar 2010/2011 zijn diploma zou hebben behaald. Aangezien de werknemer ziek was geworden, werd afgesproken dat hij werd vrijgesteld van al zijn werkzaamheden en zich uitsluitend zou richten op zijn studie. De werknemer had echter de studie stopgezet, zich bij een ander opleidingsinstituut ingeschreven en geen diploma behaald.
In dit kader achtte de kantonrechter het niet in strijd met goed werkgeverschap dat er geen ontheffing was gevraagd op grond van de Wet op het Voortgezet Onderwijs bij de minister van het bezit van een diploma vanwege de ziekte van de werknemer. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2011 van rechtswege was geëindigd, omdat de Wet op het Voortgezet Onderwijs prevaleert boven het artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek.
Kantonrechter Maastricht komt in vergelijkbare zaak tot ander oordeel
Frappant is dat de kantonrechter in Maastricht drie jaar geleden anders oordeelde. In die kwestie was de werknemer in augustus 2002 voor de duur van één jaar als docent in dienst getreden bij een onderwijsinstelling. In zijn benoemingsakte stond steeds dat de aanstellingen tijdelijk waren vanwege het ontbreken van de vereiste onderwijsbevoegdheid. In 2008 werd de werknemer verteld dat hij niet goed functioneerde en met ingang van het nieuwe schooljaar geen contractsverlenging kreeg.
Ook deze werknemer was het niet eens met de beëindiging van zijn dienstverband en stelde dat hij een vast dienstverband had. De kantonrechter Maastricht volgde hier het standpunt van de werknemer. De kantonrechter overwoog namelijk dat de werknemer geen onderwijsbevoegdheid had, maar wel een geschiktheidsverklaring.
Verder leidde de kantonrechter uit de Wet op het Voortgezet Onderwijs af dat de werknemer maximaal twee jaar zonder onderwijsbevoegdheid de functie van docent had mogen uitoefenen met een eventuele verlenging van twee jaar. De werknemer was echter al 6 jaar werkzaam als docent. Bovendien had de werkgever er nooit op gewezen dat het contract van de werknemer niet verlengd zou worden als hij zijn onderwijsbevoegdheid niet zou halen.
Al met al concludeerde de kantonrechter Maastricht dat de werknemer wel een vast dienstverband had.
Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan
Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan