Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan
25 februari 2016 door Maarten van Gelderen
Hoewel de kantonrechtersformule sinds 1 juli 2015 officieel niet meer bestaat, heeft de kantonrechter in Amsterdam recentelijk bepaald dat deze formule nog steeds als leidraad kan dienen bij het vaststellen van een billijke vergoeding.
Het ging in deze zaak om een systeem- en applicatiebeheerder die na een ziekteperiode geconfronteerd werd met een ontslagaanvraag. De werkgever was er tijdens de ziekteperiode achter gekomen dat het doelmatiger was om de werkzaamheden van de werknemer uit te besteden. Het UWV Werkbedrijf wees de ontslagaanvraag echter af omdat de werkgever niet aannemelijk kon maken dat door het ontslag van de werknemer de financiële toestand van de werkgever veel positiever zou worden.
Inmiddels was de werknemer door de werkgever op non-actief gesteld en had de kantonrechter in kort geding vastgesteld dat de door de werkgever aangevoerde grond voor deze schorsing niet deugde. De werkgever werd door de rechter veroordeeld om de werknemer weer tot het werk toe te laten.
Van deze werkhervatting kwam echter weinig terecht en de werkgever besloot daarop om de kantonrechter te vragen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsrelatie.
Volgens de rechter had de werkgever de werknemer in de gelegenheid moeten stellen om open, eerlijk en zonder bijbedoelingen in staat te stellen zijn werkzaamheden in volle omvang te hervatten. Maar in plaats daarvan heeft de werkgever, aldus de rechter, ingezet op een strategie waarbij de werknemer kon plaatsnemen achter zijn bureau waarop de telefoon nooit overgaat, de computer niet werkt en collega’s geen aandacht aan hem besteden.
De rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en kent de werknemer daarbij allereerst een transitievergoeding toe ter grootte van € 19.500 bruto. Daarnaast is er volgens de rechter ook aanleiding om de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Bij het bepalen van de hoogte van deze billijke vergoeding komt de rechter tot de volgende opmerkelijke overweging:
“Een en ander leidt tot de conclusie dat in geval een billijke vergoeding aan de orde is in beginsel de maatstaven bruikbaar zijn die zijn ontwikkeld om vergoedingen te berekenen welke voorheen op de voet van artikel 7:685 BW lid 8 (oud) werden toegekend.”
De kantonrechter verwijst dus naar de kantonrechtersformule en concludeert onomwonden dat deze formule een geschikte maatstaf is om de hoogte van de billijke vergoeding te bepalen. In deze zaak komt de rechter tot de conclusie dat de werknemer naast zijn transitievergoeding recht heeft op een billijke vergoeding ter grootte van € 40.000 bruto.
Het is zeer de vraag of deze uitspraak navolging zal krijgen van andere rechters. De wetgever is immers heel duidelijk geweest: het is niet de bedoeling dat rechters de hoogte van een billijke vergoeding bepalen aan de hand van een formule, laat staan de kantonrechtersformule.
Aan de andere kant, als de hoogte van een billijke vergoeding niet aan de hand van een vaste formule kan worden bepaald, draagt dit bepaald niet bij aan de rechtszekerheid. Het risico bestaat dat iedere rechter “maar wat doet” als het aankomt op het bepalen van een billijke vergoeding.
Misschien dat deze kantonrechter iets te ver voor de troepen uitgelopen is, maar het is volgens mij onvermijdelijk dat rechters in de (nabije) toekomst handvatten zullen moeten ontwikkelen om ervoor te zorgen dat alle rechters in Nederland aan de hand van dezelfde factoren de hoogte van billijke vergoedingen gaan bepalen.
Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan
Blijf op de hoogte van het laatste ontslagnieuws
Ontvang maandelijks een update van de belangrijkste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht en ontslag.
Meld je hier aan